Belang fysiek onderwijs pijnlijk duidelijk

Digitaal onderwijs tijdens de Coronacrisis is een knappe prestatie van docenten, leerlingen en studenten gebleken, maar legt ook serieuze gebreken bloot.

Nu de vakanties in het onderwijs zijn begonnen kunnen we de balans opmaken van twee (lagere scholen) tot vier maanden (hoger onderwijs) digitaal onderwijs. Docenten, leerlingen en studenten hebben een ongekende flexibiliteit ten toon gespreid als het gaat om het aanpassen van het onderwijs naar een digitale vorm. Waar digitale middelen tot dan toe vaak slechts als hulpmiddel werden gebruikt bij het onderwijs, moest van de ene dag op de andere dag het onderwijs vrijwel volledig online. Het is ongelooflijk knap hoe docenten vaak binnen een paar dagen die omschakeling hebben gemaakt, en hoe leerlingen en studenten zich zonder morren hebben aangepast aan de nieuwe leersituatie. Digitaal onderwijs heeft er daarnaast voor gezorgd dat sommige leerlingen of studenten met een beperking makkelijker toegang hadden tot onderwijs. Maar het digitale onderwijs van de afgelopen maanden heeft ook pijnlijk duidelijk gemaakt hoe belangrijk fysiek onderwijs is.

Docenten die digitaal onderwijs geven missen bijvoorbeeld twee belangrijke tools in hun onderwijs: de relatie tussen leerlingen en docent als motivatie om te leren en het zicht op het leerproces van leerlingen en studenten. 

Motivatie is een vereiste om te kunnen leren. In de psychologie wordt ervan uitgegaan dat er drie belangrijke componenten zijn van motivatie: autonomie, het gevoel capabel te zijn, en de relatie tussen leerlingen en docent. Aan autonomie geen gebrek in de laatste maanden. Leerlingen en studenten hadden minder contact met hun docenten en moesten hun eigen tijd en werk indelen, al dan niet met de hulp van ouders. Het gevoel capabel te zijn nam af in sommige leerlingen en studenten. Ze moesten zichzelf de leerstof eigen maken, en dat is een manier van leren die niet voor iedereen werkt. Sommigen hebben daardoor een leerachterstand opgelopen. Maar het belangrijkste slachtoffer van de Corona-crisis in het onderwijs is de relatie die wordt opgebouwd tussen leerlingen of studenten onderling, en de docent. Die relatie is belangrijk, omdat leerlingen en studenten deels leren voor elkaar, omdat de ander het doet, en omdat ze zich fijn voelen in een omgeving waarin ze gezien en gewaardeerd worden. De docent heeft naast kennisoverdracht de functie dat leerlingen en studenten zich gezien voelen, en dat ze weten dat hun inzet wordt gewaardeerd. Dit is heel belangrijk voor onderwijs, en het is veel moeilijker te bewerkstelligen in een digitale omgeving.

Een tweede probleem in het digitale onderwijs is dat de docent de leerling of student op meerdere manieren ‘kwijt’ kan raken. In een fysieke omgeving kan een docent gemakkelijk rondkijken om even te peilen of iedereen de lesstof begrijpt en er nog bij is, maar in de digitale omgeving is dit veel moeilijker vast te stellen. Ook is de drempel om vragen te stellen voor sommige leerlingen of studenten hoger, waardoor de docent minder goed weet of de lesstof is overgekomen. Ten tweede komt het ook voor dat leerlingen of studenten hun camera uitzetten. Vooral onder studenten gebeurt dit vaak. Studenten zitten vaak op kleine kamertjes waarin ze soms geen goed bureau hebben, waardoor ze op hun bed moeten zitten. Bovendien vinden veel studenten het niet prettig om zo’n inkijkje te geven in hun privéleven, en terecht. Consequentie is wel dat de docent slechts zwarte vakjes op het scherm ziet, en geen idee heeft of de studenten ook daadwerkelijk iets leren. Ten derde kan de docent leerlingen en docenten daadwerkelijk kwijtraken omdat ze niet langer komen opdagen bij lessen. Dit bleek ten tijde van Corona een zorgwekkend probleem, vooral onder toch al kwetsbare leerlingen en studenten.

Al met al kan gezegd worden dat de omschakeling naar digitaal onderwijs snel is gemaakt, met inzet van zowel docenten als leerlingen en studenten. Maar digitaal onderwijs heeft serieuze gebreken, die we scherp in het oog moeten houden. 

 

Roosmarijn van Woerden
Amsterdam, 23 juli 2020

foto: Quim Gil